Maritieme dienstverlener Hebo op kousenvoeten de wijde wereld in
Hijsen, slepen, olie opruimen, schepen bergen. Hebo Maritiemservice doet het allemaal, zolang het maar op het water is. Hoe een bedrijfje uit het Overijsselse Zwartsluis uitgroeide tot een geduchte speler in Europa’s grootste haven.
De naam Hebo is de samentrekking van de naam van Henk Bonsink, de oprichter. Die had een sleepbootje waarmee hij werk deed op het Zwarte Meer bij Zwartsluis, via het Ketelmeer verbonden met het IJsselmeer, en dat werd van lieverlee het sleep- en klussenbedrijf Hebo. NT sprak in die begintijd ooit met Bonsink, waarschijnlijk het enige interview met een ceo op kousenvoeten.
Marius Punt, de huidige ceo, moet lachen om het verhaal. ‘Ik zie het helemaal voor me. Hebo, zoals hij ook persoonlijk werd genoemd, komt uit de binnenvaart. Daar zijn ze dat gewend. Hij had een lasaggregaat op dat bootje en nam gewoon iedere klus aan, of het nou een olielekkage was of een sleepklus, maakte niet uit. En het hele gezin deed mee. Zijn vrouw deed de administratie en ook zijn twee zoons en dochters werkten in het bedrijf’, vertelt Punt.
De zoons, Wiebe en Gerrit, namen het bedrijf in 2010 over en die hebben de stap naar Rotterdam gezet. Punt: ‘Dat was niet per se Henks ambitie, maar Wiebe wilde groeien’. Hebo wist in die tijd een contract af te sluiten met Havenbedrijf Rotterdam om als standby-dienst te gaan fungeren voor het bestrijden en opruimen van olielekkages.
Punt: ‘Ze namen toen ook alle bestaande materieel over van het Havenbedrijf, waaronder de oliebestrijdingsvaartuigen, en zo voer Hebo de haven van Rotterdam binnen. In 2014 volgde weer een bijzondere stap met de overname van Mammoet Maritime van SHV. Dat was daar via de overname van Van Seumeren eigenaar van geworden en wilde ervan af. Dat was voor Hebo een hele grote uitbreiding, want Mammoet Maritime beschikte over een omvangrijke vloot bokken, slepers en pontons.’
Meest recente uitbreiding is de in juli bekend geworden fusie met Bonn & Mees, dat een vloot drijvende bokken in de Rotterdamse haven exploiteert. Punt: ‘We zijn nu bezig met de integratie en houden beide merknamen in stand. Voorlopig gaan we zo door en we gaan steeds meer samenwerken. Zo komt alle kantoorpersoneel naar ons kantoor aan de Quarantaineweg’.
Verstandiger
De twee bedrijven zijn samengegaan in een nieuw bedrijf met de oorspronkelijke aandeelhouders. Punt wil niet kwijt hoe die verhouding precies ligt, maar laat doorschemeren dat Hebo de meerderheid heeft: ‘Wij waren duidelijk groter qua omzet, vloot en aantal mensen, dus dan kan je niet tot een 50/50-verhouding komen.’
De fusie kende een lange aanloop, vertelt hij. ‘Vier jaar geleden zijn we in Rotterdam begonnen met de ‘Hebo Lift 9’, een drijvende bok met 900 ton hijsvermogen. Daarmee kwamen we steeds meer in hun vaarwater. We werkten af en toe ook wel samen, maar in de coronaperiode werden we steeds meer concurrenten doordat de vraag inzakte. Daardoor zijn we geleidelijk aan tot het inzicht gekomen dat het misschien verstandiger zou zijn om samen verder te gaan’, blikt Punt terug.
En er speelde nog iets. ‘Toen wij met de nieuwe ‘Hebo Lift 9’ tegen een wat lagere prijs opdrachten probeerden binnen te halen, lukte dat niet. Dat kwam omdat Bonn & Mees ontzettend trouwe klanten had. En daar heb ik wel respect voor gekregen. Het is een zeer Rotterdams bedrijf en die mannen weten precies wat wel en niet kan in de haven. Daarom ben ik er heel trots op dat wij dat werk nu samen gaan doen. Het is echt een één plus één is drie-verhaal’.
‘Maar’, zegt Punt, ‘ook uit de markt kwam de vraag om samen te werken. Een voorbeeld is de installatie van de nieuwe Haringvlietbrug. Opdrachtgever Rijkswaterstaat wilde zeker weten dat dat goed zou verlopen. Daarop heeft onze klant Hollandia, de bouwer van de brug, erop aangedrongen dat we dat samen met Bonn & Mees zouden gaan doen. En zo is het uiteindelijk ook gegaan.’
Buitenland
Een recente klapper was de overname eind vorig jaar van de ‘Taklift 4’, met een hijsvermogen van 2200 ton een van de grootste drijvende bokken van Europa, samen met een vloot van vijftien pontons. Punt: ‘Die was in handen van Boskalis, maar die had hem al twee jaar stilgelegd en in de stille verkoop gezet. Wij werkten veel samen met Boskalis en zo is het gekomen. Dat was voor hen ook prettig, want we doen nog steeds veel werk voor Boskalis.’
Volgens Punt past de aankoop van het enorme hijsgevaarte in het streven om vooral buiten Nederland door te groeien. ‘Tot voor kort kwam zo’n 20% van de omzet uit het buitenland, dat gaat nu naar 30/40%. Nederland wordt niet groter, maar wij hebben wel de ambitie om groter te worden, dus we moeten groei wel in het buitenland zoeken. De ‘Taklift 4’ past daar goed in.’
Interview gaat verder onder de foto.
Groter hijsmaterieel maakt buitenlandse expansie mogelijk. Foto Marco De Swart
Hoe past Marius Punt eigenlijk zelf in de gestage opmars van het nijvere bedrijf uit het westelijke puntje van Overijssel? ‘Nou ja, om te beginnen: wij kunnen niet op tegen de 135 jaar ervaring van Bonn & Mees. Maar we zijn echt wel een Rotterdams bedrijf geworden. Ik ben als werktuigbouwkundig ingenieur begonnen bij ExxonMobil, onder andere op de Botlek-raffinaderij. Na ongeveer tien jaar ben ik naar Heerema Marine Contractors gegaan, ook een fantastisch bedrijf.’
Waarom dan overgestapt naar een veel kleiner bedrijf als Hebo?
‘Ik heb bij Heerema vijf jaar met veel plezier als contractmanager gewerkt, maar ik vind het leuker en spannender om bij een wat kleiner bedrijf mee te kunnen denken over de koers. Als er bij mij een rode draad is, is het dat het product en het eindresultaat altijd technisch van aard zijn. Kijk, er zijn heel wat bruggen waar ik overheen kom die door Hebo zijn geïnstalleerd. Dat vind ik geweldig. Hetzelfde geldt voor superjachten die we te water zetten. Ik vind het een grote eer dat wij dat voor de crème de la crème van die sector mogen doen.’
Een beetje Hollands Glorie-gevoel?
‘Zeker weten. En niet een beetje, maar heel erg. Dat zie je bijvoorbeeld ook bij de bemanning van de ‘Taklift 4’. Daar heerst een gevoel van, joh, die brug, die sluis, die berging, dat fixen wij gewoon. En dat delen wij met elkaar.’
Willen jullie ook actief worden in Antwerpen?
‘We zijn daar in het verleden wel actief geweest, maar je komt er daar niet zo makkelijk tussen. Antwerpenaren onder elkaar, Belgen onder elkaar. Ik zou er dolgraag aan het werk willen, maar we hebben nog niet de gelegenheid gehad daar wat werk te pakken te krijgen.’
Hebo is ook een bergingsbedrijf. Hadden jullie niet graag de berging van de ‘Fremantle Highway’ willen doen?
‘Zeker, alleen waren Multraship en Smit Salvage (onderdeel van Boskalis – red.) ons voor. Maar zo’n project moet ook passen bij het materieel en de kennis die je hebt. Als het gaat om de berging van een gezonken schip, hebben wij met onze drijvende bokken vaak een streepje voor. Nu was het geen gezonken, maar een drijvend schip en dan liggen bedrijven als Smit en Multraship met hun grote zeeslepers weer wat op ons voor.’
Doet Hebo nog steeds bestrijding en opruiming van lekkages in de Rotterdamse haven?
‘Jazeker, dat is nog steeds een grote en zeer specialistische activiteit, die voortdurend verandert omdat de regelgeving verandert. Ten goede overigens. Iets dat twintig jaar geleden nog geen gevaarlijke stof was, is dat nu wel. Het is trouwens niet zo dat het aantal lekkages per jaar sterk daalt, maar de omvang ervan wel. De laatste grote olielekkage die wij in Rotterdam hebben opgeruimd, was die van de ‘Bow Jubail’ in 2018. Die was gigantisch, daar waren we een half jaar mee bezig.’
Kan zoiets nog steeds gebeuren?
‘In grote lekkages is geen trend te ontdekken, maar wij zeggen dat het eens in de vijf jaar wel een keer gebeurt. Het is lastig om daar een bedrijfsvoering op af te stemmen, want we kunnen daar niet met een volle bezetting vijf jaar op gaan zitten wachten. En dus pakken we alles aan wat langs komt. Komt er een schip binnen met een walvis op zijn bulb? Dan halen wij die ervan af. Moeten er drijfsteigers schoongemaakt worden? Doen we ook. Dus het werk van onze calamiteitendienst is bijzonder veelzijdig, om het maar voorzichtig te zeggen.’